In deze studie willen we een aantal vragen stellen aangaande het geld dat in het bezit van de gemeente is.
Met andere woorden, geld dat door de collectieve leden van een plaatselijke gemeente is gegeven. We spreken dan over het geld dat door de wekelijkse collecte samengevoegd word. En wat kan de gemeente met dit geld doen?
Wat mag de gemeente met dit geld doen?
We lezen in Spreuken:
Spr. 30: 5 Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild.
Spr. 30: 6 Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.
Wat God in de Bijbel heeft geschreven mogen wij als mensen niets aan toevoegen.
Het woord dat God heeft gegeven is compleet. (2 Tim. 3: 16, 17)
De woorden van Christus moeten “rijkelijk in ons wonen”. (Koll. 3: 16)
1 Korinthe 16: 1- 3
1 Kor 16: 1 Aangaande nu de verzameling, die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik aan de Gemeenten in Galatie verordend heb, doet ook gij alzo.
1 Kor 16: 2 Op elken eersten dag der week, legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn.
1 Kor 16: 3 En wanneer ik daar zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij zult bekwaam achten door brieven, zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te dragen.
Als we naar deze tekst kijken spreken we van de verzameling "die voor de heiligen geschiedt".
Ook zien we dat de gave naar Jeruzalem, de gemeente in Jeruzalem overgedragen zou worden. Dit is heel specifiek.
Dus we spreken over een verzameling, die van de gelovigen in Korinthe kwam en die voor de gemeente in Jeruzalem was. Met andere woorden, van de heiligen naar andere heiligen.
Handelingen 2: 44- 47
Handl. 2: 44 En allen, die tot het geloof gekomen en bijeenvergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk;
Handl. 2: 45 en telkens waren er, die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan allen, die er behoefte aan hadden;
Handl. 2: 46 en voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten,
Handl. 2: 47 en zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk. En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden.
In deze verzen lezen we hoe het leven was van de gelovigen uit de vroege gemeente.
Wie zijn de “allen” uit deze passage?
De allen uit deze passage zijn degene die tot het geloof gekomen waren en bijeenvergaderd waren.
Wat deden deze mensen? Ze verkochten en deelde deze uit “aan allen” die er behoefte aan hadden.
De “allen” uit deze passage wordt bepaald hoe dit in de context word gebruikt en dat zijn de gelovigen. Met wie deelden zij? Met elkaar.
Handelingen 4: 32- 37
Handl. 4: 32 En de menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was een van hart en ziel, en ook niet een zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk.
Handl. 4: 33 En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen.
Handl. 4: 34 Want er was ook niet een behoeftig onder hen; want allen, die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten der apostelen;
Handl. 4: 35 en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte.
Handl. 4: 36 En Jozef, die van de apostelen de bijnaam Barnabas gekregen had (wat betekent: zoon der vertroosting), een Leviet, uit Cyprus afkomstig,
Handl. 4: 37 die eigenaar was van een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen.
Als we over de bovenstaande passage nadenken zien we dat er gesproken word over de “menigte die tot het geloof gekomen was”.
Mensen uit “deze groep”, vers 34, “verkochten en brachten de opbrengst van de verkoop en legde deze aan de voeten der apostelen”.
Daarna lezen we dat aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte.
In deze passage zien we dat de opbrengst van de heiligen met de heiligen gedeeld wordt.
Dus ook in deze passage is het geld dat aan de voeten der apostelen gelegd word alleen voor de gelovigen.
Handelingen 6: 1- 4
Handl. 6: 1 En toen in die dagen de discipelen talrijker werden, ontstond er gemor bij de Grieks sprekenden tegen de Hebreeen, omdat hun weduwen bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd werden.
Handl. 6: 2 En de twaalven riepen de menigte der discipelen bijeen en zeiden: Het bevredigt niet, dat wij met veronachtzaming van het woord Gods de tafels bedienen.
Handl. 6: 3 Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen;
Handl. 6: 4 maar wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het woord.
In deze passage zien we dat “de discipelen” talrijker werden.
In dit proces werden de weduwen van de Grieks-sprekenden verwaarloosd over degene die Hebreeuws spraken in de dagelijkse verzorging.
Dit laat zien dat de gemeente voor haarzelf zorgde.
Handelingen 11: 27- 30
Handl. 11: 27 En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochie;
Handl. 11: 28 en een uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius.
Handl. 11: 29 En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zenden zou tot ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden;
Handl. 11: 30 dit deden zij ook en zij zonden het aan de oudsten door de hand van Barnabas en Saulus.
In de vroege gemeente kreeg de gemeente te maken met hongersnood.
Door wie werd besloten om “naar draagkracht iets te zenden”? Juist, door de discipelen. Naar wie werd dit gezonden? Juist, naar “de broeders” die in Judea woonden.
Dit deden ze, en het werd gezonden aan de oudsten van de gemeente en dit door de hand van Barnabas en Saulus.
Dus ook hier, een gemeente die een andere gemeente helpt, dus Christenen die Christenen helpen.
Romeinen 15: 25- 29
Rom. 15: 25 Maar thans ben ik op reis naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen.
Rom. 15: 26 Want Macedonie en Achaje hebben goedgevonden een handreiking te doen aan de armen onder de heiligen te Jeruzalem.
Rom. 15: 27 Zij hebben het immers goedgevonden, maar zijn het ook jegens hen verplicht, want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, behoren zij ook met hun stoffelijke goederen hen te dienen.
Rom. 15: 28 Wanneer ik mij dan hiervan gekweten en hun deze opbrengst afgedragen heb, zal ik over uw stad naar Spanje reizen.
Rom. 15: 29 En ik weet, dat ik bij mijn komst te uwent met een volle zegen van Christus zal komen.
In deze passage zien we dat Paulus afreist naar Jeruzalem “ten dienste van de heiligen”.
Waarom? Dit omdat de gemeenten van Macedonia en Achaje het goedgevonden hadden een handreiking te doen “onder de heiligen” te Jeruzalem.
Paulus laat dan verder zien dat de heidenen, die tot het geloof waren gekomen, en zo deel hadden gekregen aan de geestelijke goederen, mochten deze heidenen, die tot het geloof waren gekomen, deel mochten krijgen aan het stoffelijke.
In de gemeenten was een geest van liefde en een geest die gewillig was om te delen en om te geven aan anderen.
2 Korinthe 8- 9
2 Kor. 8: 1 Wij maken u de genade Gods bekend, broeders, die aan de gemeenten van Macedonie geschonken is.
2 Kor. 8: 2 Want, doordat zij beproefd zijn gebleken in veel verdrukking, hebben hun overvloedige blijdschap en diepe armoede nog overvloedig de rijkdom van hun mildheid bevorderd;
2 Kor. 8: 3 want zij deden, dat getuig ik, wat zij konden, ja meer dan dat,
2 Kor. 8: 4 en zij vroegen, met alle aandrang, uit eigen beweging van ons de gunst, deel te mogen nemen aan het dienstbetoon voor de heiligen,
2 Kor. 8: 5 en zij gaven zich (zoals wij niet hadden durven verwachten) eerst aan de Here en door de wil van God ook aan ons;
2 Kor. 8: 6 met dit gevolg, dat wij bij Titus erop aandrongen om, zoals hij vroeger een begin ermede gemaakt had, nu ook dit liefdewerk bij u tot een goed einde te brengen.
In deze passage zien we hoe “de genade”, “het dienstbetoon aan de heiligen” en “dit liefdewerk” allemaal een referentie is naar een gift dat de gemeente van Macedonie geschonken was.
Er word dan in vers 4 gesproken over “het dienstbetoon voor de heiligen”. Zo zien we dat er in deze passage ook weer een connectie is tussen de gemeente, een gift en een dienstbetoon aan de heiligen.
Maar de schrijver gaat verder.
2 Kor. 8: 10 En ik geef op dit punt mijn mening, want dit is voor u nuttig; gij hebt immers reeds vroeger, het vorige jaar, een begin gemaakt, niet alleen met de uitvoering, maar ook met het willen;
2 Kor. 8: 11 voltooit thans dan ook de uitvoering, opdat met de maat van uw bereidwilligheid ook de voltooiing uit hetgeen gij hebt overeenstemme.
2 Kor. 8: 12 Want als de bereidvaardigheid aanwezig is, is zij welkom naar hetgeen zij heeft, niet naar hetgeen zij niet heeft.
2 Kor. 8: 13 Want niet om anderen verlichting te schenken, wordt het u zwaar gemaakt,
2 Kor. 8: 14 maar uit het oogpunt van billijkheid kome uw overvloed voor het ogenblik hun gebrek ten goede, opdat hun overvloed wederkerig uw gebrek ten goede zou komen en er zodoende gelijkheid zij,
2 Kor. 8: 15 zoals er geschreven staat: die veel verzameld had, had niet over en die weinig verzameld had, had niet te kort.
In deze passage lezen we dat Paulus de gemeente van Korinthe bemoedigd om hetzelfde te doen, een gift geven.
Paulus spreekt over hun bereidwilligheid en wilde dat zij deze bereidwilligheid zouden doorzetten. Hij wilde dat de gemeente het werk dat ze wilden doen, een liefdegave sturen, om dit te volbrengen.
De wil was er maar ze hadden dit werk nog niet volmaakt.
Paulus maakt verder duidelijk dat de bereidvaardigheid moet zijn naar wat iemand heeft.
In deze woorden zien we dat de Christenen alleen bemoedigd worden voor wat zij kunnen doen, naar wat zij hadden, niet naar wat ze niet hadden.
Dit is God en dit is goddelijk.
Christenen geven naar wat iemand heeft.
Hij schrijft verder: “Want niet om anderen verlichting te schenken, wordt het u zwaar gemaakt, maar uit het oogpunt van billijkheid kome uw overvloed voor het ogenblik hun gebrek ten goede, opdat hun overvloed wederkerig uw gebrek ten goede zou komen en er zodoende gelijkheid zij, zoals er geschreven staat: die veel verzameld had, had niet over en die weinig verzameld had, had niet te kort”.
In deze woorden zien we dat God “gelijkheid” verwacht onder zijn kinderen.
Als Christenen, als een collectief lichaam, de lokale gemeente, ook een verantwoordelijkheid hebben naar ongelovigen, dan zou de gemeente altijd en overal gelijkheid moeten zoeken met alle mensen. Met gelovigen en ongelovigen!!!!! Geloven wij dit?
De context laat zien dat hier alleen over gelovigen geschreven word.
Als Christenen andere Christenen helpen is dit altijd omwille van gelijkheid.
God zoekt gelijkheid onder Zijn kinderen.
Gelijkheid is de taal van de Hemel.
Als de ene gemeente dan hulpbehoevend is, stuurt een andere gemeente hulp om zo gelijkheid te verkrijgen. Dit is krachtig en dit is sterk.
Dit laat ook zien wat God wil voor Zijn kinderen. Gelijkheid.
Gelijkheid in de gemeente, en zelfs gelijkheid onder gemeenten onder elkaar.
In vers 15 word een referentie gemaakt naar de tijd dat Israel manna mocht verzamelen.
In die tijd moest degene de Israelieten die meer verzameld hadden delen met hen die minder hadden verzameld. En zo kwam er gelijkheid.
Ex. 16: 17 De Israelieten nu deden zo en verzamelden het, de een meer en de ander minder.
Ex. 16: 18 Toen zij het in een gomer maten, had hij die meer verzameld had, niet te veel en hij die minder verzameld had, kwam niet te kort. Ieder had naar zijn behoefte verzameld.
Verder met 2 Korinthe 8, 9
2 Kor. 9: 1 Want over de dienst, die gij de heiligen betoont, u nog te schrijven, acht ik overbodig;
2 Kor. 9: 2 want ik weet van uw bereidvaardigheid, op grond waarvan ik bij de Macedoniers over u roem, dat Achaje sinds verleden jaar gereed staat, en uw ijver heeft de meesten tot navolging geprikkeld.
In bovenstaande woorden zien we dat Paulus spreekt over “de dienst” die “gij de heiligen betoont”. Zo zien we dat hier weer gesproken wordt over de gemeente die een andere gemeente helpt.
In deze passage zien we dan dat Paulus de gemeente van Korinthe verder beweegt om hun gave gereed te maken en deze te zenden.
2 Kor. 9: 12 Want het dienstbetoon met deze ondersteuning draagt niet alleen bij tot de behoeften der heiligen, maar het is ook overvloedig door vele dankzeggingen aan God.
2 Kor. 9: 13 Want door dit duidelijk blijk van hulpbetoon prijzen zij God om uw gehoorzaam belijden van het evangelie van Christus en om uw onbekrompen delen met hen en met allen,
2 Kor. 9: 14 terwijl zij ook in hun gebed het verlangen naar u uitspreken om de buitengewone genade Gods, die op u rust.
2 Kor. 9: 15 Gode zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave!
Als we deze laatste passage overdenken zien we dat er weer word gesproken over “de dienst die gij de heiligen betoont”.
Als we dan naar vers 13 kijken, zien we dat Paulus spreekt over “hen” en “allen”.
En dan volgt een belangrijke vraag, wie is de “hen” en wie is “de allen”.
(Notitie: De meeste vertalingen hebben hier “hen en aan allen”. Er zijn verschillende vertalingen, bijvoorbeeld de KJV, die heeft dit vertaald als “unto them and unto all men.
De ASV, en vele andere vertalingen hebben dit niet. De ESV schrijft: “for them and for all others”. In de KJV is het woord “men”, ook cursief geschreven wat inhoud dat het een toegevoegd woord is)
Als we dan naar de context kijken zien we dat “hen” degene zijn die dit dienstbetoon direct zouden ontvangen, en de “allen” is een referentie naar de Christenen die buiten dit directe dienstbetoon stonden, die in andere gemeenten waren.
Ik baseer dit op de context, de gehele context vanaf het begin van hoofdstuk 8, eigenlijk al vanaf hoofdstuk 1, maar omdat het in het achtste en negende hoofdstuk specifiek over de liefdegave gaat, gebruik ik daarom vanaf het begin van hoofdstuk 8.
De betekenis van elk woord en in dit geval het woord “allen” moet altijd door de context bepaald worden. En wat het in de ene context betekent hoeft niet altijd zo te zijn voor de andere context.
Daarom ben ik van mening, als vers 13 contextueel gelezen word, dat dit een referentie is naar “hen“ en (die de gift direct ontvingen) “alle andere Christenen”.
Als we alle teksten overdenken waar gesproken word over wat de gemeenten deden met het geld dat in de gemeentekas was, was dit altijd om andere Christenen te helpen en te ondersteunen.
Wat we ook vinden is dat evangelisten ondersteund werden. (Fill 4: 15- 18)
Ouderlingen werden ondersteund. (1 Tim. 5: 17, 18)
Daarom concludeer ik, dat als we al deze passages overdenken dat er geen enkele passage is die ons laat zien dat geld, vanuit de kas, gebruikt werd voor ongelovigen.